Veling vindt dat de discussie over de positie van (praktiserende) homoseksuelen in zijn partij zuiver moet worden gevoerd, zegt hij in gesprek met het Nederlands Dagblad .
Daarbij moet goed in de gaten worden gehouden waartoe een politieke partij dient. ‘Het is mijn persoonlijke mening dat een politieke partij niet moet treden in een onderdeel van iemands levensstijl. Daarom vind ik het feit dat een lesbisch iemand met een vriendin gaat samenwonen, geen reden om niet in een vertegenwoordigende rol te functioneren. Het moet gaan om de vraag of iemand als CU-bestuurder geloofwaardig is’.
‘Of je het nu hebt over de kerkelijke gemeente, het gezin, de school of de politiek, je moet je voortdurend realiseren in welke context je bezig bent’, licht Veling toe.
‘In een christelijke politieke partij vind ik essentieel dat je samen belijdt dat je Christus wilt volgen. Dat kan voor ieder van ons andere persoonlijke accenten hebben. Die zijn niet onbelangrijk, maar we moeten die niet al te zeer laten meespelen in een politieke context’.
Voor ChristenUnie-politici is vooral de vraag, of iemand zich ‘voldoende bewust is van zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid’ en ‘geloofwaardig’ kan optreden, stelt Veling.
‘Zoiets hangt van veel dingen af. Ik kan me voorstellen dat het op zichzelf geen reden is om op te stappen als iemand lesbisch is en samenwoont en een bestuurlijke functie bij de CU heeft. Maar als je de ChristenUnie vertegenwoordigt en in de eerste boot van de Gay Parade meevaart, ja, dan kan je geloofwaardig functioneren in het geding zijn’.
Veling beaamt dat hij het ‘dus’ oneens is met zijn Amsterdamse partijgenote Yvette Lont, die wil dat de ChristenUnie uitspreekt dat praktiserende homo’s geen actieve rol in de partij kunnen spelen.
‘Het is niet zo dat ik dit geen lastige kwestie vind, of dat er geen ethische kanten zitten aan homoseksualiteit’, zegt Veling. ‘Daar zit niet het principiële verschil. Dat verschil zit in de manier waarop je als politieke partij omgaat met homoseksualiteit. Een politieke partij is gericht op het publieke en politieke belang; dat moeten bestuurders op het oog hebben’.
Veling – in 2002 de eerste landelijke lijsttrekker van de ChristenUnie – zegt juist dit aspect te missen bij Lont. Het Reformatorisch Dagblad tekende uit haar mond op: ‘Als ik in de deelraad de Bijbelse visie op homoseksualiteit niet uitdraag, wie moet het dan doen?’
Veling: ‘Daar zit het probleem ten voeten uit: dit is geen goede typering van het werk als ChristenUnie-politicus’.
Veling wil zich niet uitlaten over de vraag, in hoeverre de regeringsdeelname van de ChristenUnie, met politiek leider Rouvoet in het kabinet, de ‘homokwestie’ compliceert. PvdA en CDA zullen immers niet accepteren dat een coalitiepartner (praktiserende) homo’s weert uit partijfuncties.
‘Meedoen in een kabinet is precies waarvoor de ChristenUnie is ontworpen’, zegt Veling. ‘Het land moet geregeerd worden en wij willen daaraan een verantwoorde bijdrage leveren. Dit dwingt ons de vraag te stellen wie we willen zijn. Dan zeg ik: de politieke missie en het politieke karakter van de ChristenUnie moeten centraal staan’.
Uit deze opvatting over het toelaten van praktiserende homoseksuelen in vertegenwoordigende partijfuncties blijkt dat Kars Veling zich nu als partijlid zonder politieke functie vrijer kan uitspreken dan in 2001 toen hij de eerste lijsttrekker voor de ChristenUnie was.
In een interview in HP/De Tijd zei Veling toen namelijk: ‘Als een praktiserende homoseksueel lid zou willen worden van de ChristenUnie, zou ik vragen: waarom komt u bij ons? Dan hebben we een probleem. Maar we zijn in eerste instantie een politieke partij. Belangrijker is onze verwerping van het homohuwelijk’.
Zie voor meer informatie ons dossier ChristenUnie.