De kritiek op het CGB-oordeel over weigerambtenaren is afkomstig van prof. mr. drs. B. P. Vermeulen, lid van de Raad van State en expert op het gebied van ambtenarenrecht, en dr. A. J. Overbeeke, universitair docent staats- en bestuursrecht aan de Vrije Universiteit.
Volgens Vermeulen en Overbeeke beroept de CGB zich ten onrechte op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het is volgens de juristen voldoende dat de gemeente er met haar personeelsbeleid voor zorgt dat huwelijken van paren van gelijk geslacht gesloten kunnen worden.
Daarmee sluiten Vermeulen en Overbeeke bij het beleid van dit kabinet, dat het oordeel van de CGB over de positie van weigerambtenaren tot nu toe daarom naast zich neergelegd heeft.
De steekhoudende kern van de argumentatie van de commissie zit niet in de wetsgeschiedenis en in juridisch ‘harde’ mensenrechtelijke gronden, aldus Vermeulen en Overbeeke. ‘De essentie van de argumentatie ligt veeleer in juridisch ‘zachte’, morele uitgangspunten’, stellen de beide juristen.
Ook laat de CGB na het begrip discriminatie door weigerambtenaren te preciseren. De commissie gebruikt te grote woorden, vinden Vermeulen en Overbeeke.
Deze overigens allang bekende visie van prof. Vermeulen wordt in dezelfde bundel bestreden door zijn collega prof. Bonthuys. Die komt in een uitgebreide beschrijving en toelichting op het oordeel van de CGB tot de conclusie dat ‘redelijke accomodatie van religieuze opvattingen geen vehikel mogen zijn om populaire vooroordelen jegens sociaal minder machtige groepen toe te laten en voort te laten bestaan’.
Het feit dat de wetgever met de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor paren van gelijk geslacht ook nadrukkelijk de sociale acceptatie van homoseksualiteit heeft willen bevorderen, geeft voor Bonthuys de doorslag om in te stemmen met het oordeel van de CGB.
Opvallend is dat mr. Rein den Boer, directeur wetgeving en juridische zaken bij het ministerie van VWS, dat anders ziet. Deze hoge ambtenaar stelt dat de CBG in deze en andere gevallen haar taak ‘activistisch’ invult. ‘De commissie moet ervoor waken haar gezag op het spel te zetten’, stelt Den Boer.
Overigens vindt Den Boer dat de CGB zich soms ook weer te makkelijk van een zaak afmaakt. Zoals bij de vraag of een homoseksuele kandidaat terecht is geweigerd voor het EO-programma _40 Dagen Zonder Seks_. Toen achtte de CGB zich onbevoegd om een oordeel te geven, omdat deelname aan een tv-programma niet een arbeidsverhouding of het aanbieden van goederen of diensten betreft.
Den Boer had hier nu weer wel graag een oordeel van de CGB gezien, want hij vindt dat het begrip goederen of diensten ruim mag worden uitgelegd.
‘Het begint namelijk toch een beetje te jeuken als ik lees dat namens de omroeporganisatie tijdens de behandeling van de zaak naar voren is gebracht dat ‘een teveel aan (sub)boodschappen afbreuk doet aan deze hoofdboodschap’, te weten dat liefde, intimiteit en aandacht voor elkaar belangrijk zijn in relaties’, schrijft Den Boer. ‘Je zou nog bijna gaan geloven dat de omroep in kwestie homo’s wil uitsluiten van een periode van veertig dagen zonder seks’.
‘Of zou het zo kunnen zijn dat de Commissie van het activistische imago (in EO-kring en daarbuiten) wilde afkomen?’, vraagt Den Boer zich af.
Zie voor meer informatie de CGB-Oordelenbundel.