De FNV en het Company Pride Platform zijn blij met die conclusies. Zowel FNV als Company Pride waren als lid van de klankbordgroep ook betrokken bij de totstandkoming van het onderzoek.
Bedrijfsprestaties
De onderzoekers van het aan de Erasmus Universiteit Rotterdam verbonden onderzoeksbureau SEOR concluderen dat er voldoende redenen zijn om een open, degelijk diversiteitbeleid te voeren met holebi’s en transgenders (HLBT) als belangrijke doelgroepen. Er zijn voldoende aanwijzingen dat diversiteit positief uitwerkt op één of meer van de bedrijfsprestaties zoals werving, afzet en kosten. De kosten voor het invoeren van een goed, specifiek homovriendelijk diversiteitsbeleid zijn maar bescheiden.
Signaleren van discriminatie en onbehagen
Wel is er een tekort aan harde cijfers en is meer onderzoek nodig, zo concluderen de onderzoekers. Ook moeten ervaringen van de doelgroep zelf beter in kaart gebracht worden. Dat kan door gerichter signaleren van discriminatie en onbehagen. Hiervoor is versterking van de bewustwording nodig en commitment van vooral de top van het bedrijfsleven.
Vergrijzing
Volgens SEOR wordt diversiteit op de werkvloer in de toekomst steeds meer een gegeven door de veranderende samenstelling van het arbeidsaanbod, ook door de vergrijzing. De combinatie van de potentiële voordelen van diversiteit en het toenemende belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen, zouden bedrijven voldoende prikkels moeten geven voor ontwikkeling van algemeen diversiteits- en daarbinnen holebi/transgendervriendelijk beleid.
SEOR concludeert ook dat deze ontwikkelingen nog achter blijven: het Nederlandse bedrijfsleven zich in dit opzicht in de startfase.
Company Pride De FNV doet ook zelf onderzoek naar de ervaringen van hlbt-werknemers op de werkvloer. Dit gebeurt binnen een driejarig project samen met het Company Pride Platform.
Zie verder ons dossier Bedrijfsleven.
Voordelen van een homovriendelijk werkklimaat voor het Nederlands bedrijfsleven – onderzoek door SEOR/Erasmus Universiteit Rotterdam in opdracht van het ministerie van Economische Zaken – november 2009.