‘Er zijn nog steeds maar heel weinig krijgsmachten ter wereld waar homoseksualiteit geen beletsel is om in het leger te komen’, zegt Wouter Neerings, voorzitter van COC Nederland. ‘En nog veel minder waar het onderwerp openlijk bespreekbaar is. Defensie zou in Nederland nooit deze mate van tolerantie hebben bereikt zonder Ter Beek. Het helpt nadrukkelijk als een bewindspersoon zo’n beleid openlijk steunt’, aldus de COC-voorzitter. ‘Ter Beek beschouwde het als niet meer dan normaal dat seksuele gerichtheid er ook bij de krijgsmacht niet toe doet’.
Relus ter Beek
(1944-2008) zorgde er als minister van Defensie voor dat Nederland in 1991 het eerste land ter wereld werd waar officieel homobeleid binnen de krijgsmacht gevoerd werd. Hij nam die stap mede door de inzet van overste René Holtel, voorzitter van de Stichting Homoseksualiteit en Krijgsmacht. Vandaar dat zij beide op 17 december 1992 de Bob Angelo Penning uitgereikt kregen.
‘Ik vind het buitengewoon leuk dat ik, samen met overste Holtel, de Bob Angelo Penning krijg. Het is een erkenning uit onverdachte bron, zelfs uit de doelgroep, voor een stuk beleid dat je voert. Een beleid dat in feite los staat van de klassieke ijzerwinkel waar je als defensieminister mee te maken krijgt. Ik probeer hiermee inhoud te geven aan mijn innerlijke overtuiging, aan mijn gevoelens van wat ik normaal beschouw. Waneer ik daar erkenning voor krijg, dan geeft me dat een kick’, liet Ter Beek voorafgaande aan de prijsuitreiking weten in een interview in het toenmalige COC-magazine _XL_.
Wat Ter Beek voor ogen stond was ‘volledige gelijke behandeling’ van homoseksuele militairen – in het volle besef dat daar een ‘cultuuromslag binnen de krijgsmacht’ voor nodig is.
‘We moeten als het ware een aantal mentale knoppen omdraaien’, realiseerde Ter Beek zich. Om dat te bereiken nam hij ook zelf nadrukkelijk als ‘politieke leiding’ van het ministerie publiekelijk de verantwoordelijkheid op zich.
‘Wat ik kan doen is heel duidelijk maken tegenover de organisatie waar ik sta. En ik vind ook dat dit beleid uitgedragen moet worden door de bevelhebbers in de richting van de krijgsmachtonderdelen. Die heldere boodschap moet herkenbaar en zichtbaar zijn’.
Het homobeleid van Ter Beek was mede gebaseerd op in zijn opdracht uitgevoerd onderzoek waaruit gebleken was dat de krijgsmacht een werkklimaat had waarin ‘een sociale en gevoelsmatige afstand wordt bewaard tegenover homoseksuele militairen’. Gevolg daarvan was dat militairen nauwelijks voor hun homoseksualiteit uit komen. Bij die uitkomst wilde Ter Beek zich niet neerleggen.
‘Ik kan maar niet geloven dat er zo weinig homoseksuelen binnen de krijgsmacht zijn. Om elk misverstand te voorkomen, ik vind niet dat iedereen ervoor uit moet komen. Dat is je eigen keuze. Maar de keuzevrijheid om ervoor uit te kunnen komen moet er zijn. Dat is ook mijn punt. Het moet duidelijk zijn dat voor de krijgsmacht homoseksualiteit niet telt. Punt uit’.
Het homobeleid van Ter Beek betekende ondermeer dat er structurele aandacht aan homoseksualiteit gegeven zou gaan worden in de militaire opleiding. Voor de lespakketten daarvoor werd een samenwerkingsoverkomst gesloten met de Schorerstichting.
De SHK werd het aanspreekpunt voor homoseksuele militairen én voor de minister voor het te voeren beleid. Ter Beek hechtte vooral veel waarde aan de signaleringsfunctie van de stichting en sprak regelmatig met SHK-voorzitter overste René Holtel.
‘Wanneer er een incident is en hij hoort ervan, dan meldt hij dat rechtstreeks aan mij. Een korte lijn dus. Zo gaat het incident niet verloren in de Haagse bureaucratie. Dat is ook een teken van mijn kant om te laten zien hoe hoog ik het opneem’, zegt Ter Beek in het XL-interview.