Terug naar overzicht

JOOP LEKER - COC-lid van het eerste uur - overleden

Joop Leker (1920-2008) groeide op in de Haarlemmerbuurt in Amsterdam. Hij ontdekte al jong homoseksueel te zijn. Zijn moeder aanvaarde dat liefdevol, maar zijn vader niet. Joop raakte daardoor in een crisis, maar door hard te werken wist hij door bovenop te komen.

Onder de schuilnaam ‘Joop van Delft’ – het was te riskant om zijn eigen naam te gebruiken – was hij vanaf 1949 actief bij het net opgerichte COC. Lid van het Hoofdbestuur in de jaren 1954-1956 en 1961-1963 waarin hij een rol speelde in de discussies over de nieuwe koers die het COC vanaf begin jaren zestig is gaan varen onder voorzitter Benno Premsela, de opvolger van oprichter/voorzitter Niek Engelschman.

Joop Leker was een succesvol selfmade man. Zijn vader dronk en liet zijn juwelierszaak verloederen. Op zijn 14de moest Joop daarom al gaan werken en hij was, volgens getuigschriften ‘een ijverig jong mens dat naar behoren zijn opdrachten vervult’. Joop volgde de avondschool en wist zich op te werken tot directeur personeelszaken van een machinefabriek in Delft (vandaar zijn schuilnaam).

Joop Leker kon niet tegen onrecht en tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft hij daar met buitengewoon veel moed blijk van gegeven.

Bij een razzia in 1943 werd zijn aangetrouwde Joodse familie van huis gehaald. Joop rende erheen, negeerde de snauwende agenten, zag het jongste zoontje van drie jaar bij zijn moeder staan en pakte hem beet. Samen wandelden ze weg; brutaal en levensgevaarlijk. Joop bracht het jongetje naar het huis van een vriend en later naar een onderduikadres in Katwijk. Dit jongentje was gered; zijn ouders, broer en zusje zijn nooit meer teruggekomen.

Enkele maanden later werd Joop’s vriend Freek, die bij Fokker werkte en die hij van de zeeverkenners kende, opgepakt en naar Kamp Amersfoort gebracht. Joop stapte naar de directeur van Fokker en liet in een brief verklaren dat Freek onmisbaar was. De Duitse autoriteiten in Den Haag zetten stempels op de brief en Joop ging er mee naar de kampcommandant in Amersfoort. Een paar dagen later verscheen Freek bij Joop op de stoep. De twee zijn levenslang vrienden gebleven.

Later bleek dat Joop aan het begin van de oorlog ook al naar de nieuwe Duitse directeur van de Bijenkorf was gestapt toen zijn joodse tante Stella, die hoofdverkoopster was, werd ontslagen. De directeur, een goede Duitser, beloofde de tante en andere joodse werknemers te blijven uitbetalen. Iedere maand haalde Joop de loonzakjes op en bracht ze naar de onderduikadressen.

Gesterkt door deze oorlogservaringen verhinderde Joop als directeur personeelszaken ook diverse malen dat homoseksuele werknemers vanwege hun seksuele voorkeur ontslagen zouden worden.

In 1991 stierf zijn vriend Peter, met wie Joop dertig jaar had samengewoond, aan aids. De aidsepidemie maakte hem opnieuw strijdbaar.

Joop Leker was veeleisend, eigenzinnig, flamboyant, een levensgenieter en kon lastig zijn. Hij gaf grote feesten, hield van reizen, goede restaurants en zijn klerenkast was een waaier van kostuums, hemden, dassen, schoenen en petten in alle kleuren van de regenboog. Eens telde een nichtje veertig brillen, voor elke gelegenheid een ander montuur.

[Bron: COC NL]